Peddelen op de Whanganui rivier
- Andrea
- 13 dec 2017
- 4 minuten om te lezen

Het noorder eiland heeft misschien niet de meeste wandelingen, maar mag zich wel beroepen op de enige Great Walk die je niet loopt, maar peddelt. De Whanganui rivier kronkelt bijna 300 kilometer van Mount Doom / Tongariro, naar de Tasman zee. 5 dagen lang zouden we ons, heel idyllisch, in een Canadese kano laten meevoeren, langs groene kades, kiezelstrandjes, en Maori dorpen. En, langs een stuk of 200 genummerde stroomversnellingen. “De meeste stellen niet zoveel voor, maar een aantal is verraderlijk, en lastig te navigeren”, vertelde de breedgeschouderde kano-buff tijdens de introductie les. In rap tempo werkte hij de 5 daagse trip af: “Op dag 1 krijg je met 49 stroomversnellingen te maken, waar je met name bij nummers 18, 22, 35 en 42 moet opletten. Ze zijn makkelijk te herkennen hoor, nummer 18 is direct na een grote boom, bij nummer 22 zie je een rots liggen, en bij nummer 35 staat een schaap.” Om het duidelijker te maken, had hij een whiteboard met de hele route er op, en een powerpoint met foto’s van de meest verraderlijke rapids. Halverwege de briefing waren we alles alweer vergeten. Proberen niet om te slaan, was het enige dat we hadden onthouden. Als je denkt dat je gaat omslaan, blijf je zo laag mogelijk in de kano en hoop je dat je met de stroom meedrijft. Dat klonk haalbaar. Onze spullen, slaapzakken, tent en eten voor 5 dagen, hadden we in zes waterdichte (sic) tonnetjes gepropt, die in het midden van de kano werden vastgesnoerd. We kregen nog een paar laatste aanwijzingen, en werden toen te water gelaten. Klaar voor het avontuur!
De realiteit bleek iets minder idyllisch, en ook niet zo avontuurlijk. Het was nog best hard peddelen om dagelijks de nodige 20 kilometer af te leggen. Elke avond sleepten we eerst de kano op het droge , en dan de tonnen de steile kade op, naar een hoger gelegen kampeerplek. We aten wat, en sleepten onszelf dan onze slaapzak in, die gelukkig nog droog was, om het de volgende ochtend in omgekeerde volgorde nog een keer te doen. Ik zweer je dat ik na 5 dagen van die grappen upper torso obliques en deltoids gekweekt had, net als de kano-buff van de introductie.
We hadden al snel door dat er twee soorten peddelaars waren: mensen die vaak omslaan, en mensen die niet vaak omslaan. Wij peddelen ons een ongeluk en bleven tot de laatste dag droog, ook al leverde het bijna een echtscheiding op. Waar gaan we langs de rots? Links, nee rechts! Harder peddelen! Ja hee, peddel zelf harder! Lááááág blijven!!!
De meeste mensen die vaak omsloegen, leken zich prima te vermaken. Nadat ze de eerste paar keer door de stroming achterstevoren een stroomversnelling waren doorgekomen, gingen ze voor de lol achterstevoren varen. Nat is nat, tenslotte, en dat overleef je ook wel weer. Het duurde tot dag 5, en de “50-50 Rapid” (waar je 50% kans hebt om eruit te vallen), dat ook wij de plomp in gingen. Heerlijk was het, verfrissend op een warme dag, en met ons reddingsvest bleven we prima drijven. We hadden er veel eerder uit moeten vallen, dacht ik meewarig. (En natuurlijk had ik daar ook wel op aan kunnen sturen, maar ik weet nog goed hoe ik een keer ging kanoën op de Dordogne, met mijn nietsvermoedende broertje Eddie, die z’n grote teen verstuikte, met bloed en al, op een rots, toen ik 300 meter na vertrek vrolijk de kano omgooide, en dat hij daar nog weken mank van liep, en dat hij daar natuurlijk niets van zei, omdat Eddie heel aardig is, maar hij vond het niet leuk geloof ik, en Arjan is ook al niet zo’n zwemmer en kan behoorlijk venijnig kijken, en de spanning was toch al opgebouwd door een verschil van inzicht over de stuurtechnieken, dus vandaar.)
De sfeer op het water was verder goed; er waren twee jongens die minimaal 10 keer per dag schaterlachend de plomp in gingen. Een meisje dat steevast achterstevoren in haar kajak langs de stroomversnellingen ging. Een groep bejaarden, die elke ochtend om 6 uur super-irritant met veel lawaai vertrokken, maar dat was ook wel te begrijpen want ze deden er eindeloos over om hun 20 kilometer per dag te doen. Dat was vooral het gevolg van één bejaard stel, dat ook minimaal 10 keer per dag een duik nam, maar dan niet met opzet, en dus ook niet schaterlachend, en bovendien lukte ze het niet om er dan zelf weer uit te komen. Gelukkig was daar nog een schattig koppel blozende Duitsers, die geen enkele keer om gingen, en met eindeloos geduld iedereen van de sloot op de wal hielpen - vooral de bejaarden.
De tocht ging 5 dagen lang langs prachtige groene bossen, maar eerlijk gezegd was er verder weinig te zien. Ik begon Europa een beetje te missen, dan had hier tenminste nog een reeks kastelen of wat prehistorische dorpjes langs de kant gestaan. Het was mooi, maar een beetje eentonig. Gelukkig was er af en toe een uitstapje, bijvoorbeeld naar de lavendel boerderij waar je lavendel thee kon drinken, en lavendel koekjes kon eten, en lavendel handcreme en zeepjes kon kopen. Toch een beetje zuid Frankrijk.
Memorabel was ook de wandeling naar de ‘bridge to nowhere’, een brug die ooit gebouwd werd om het achterland te ontsluiten. Zo’n typisch ‘niet over nagedacht’ project: Na de eerste wereld oorlog werd het afgelegen, onbegaanbare land langs de rivier aan terugkerende soldaten gegeven, als betaling voor hun ontberingen tijdens die oorlog. (Wat deden ze daar ook, zeggen huidige generaties, maar destijds gaven ze als makke schapen gehoor aan de oproep van de kroon van Engeland, om als kanonnenvoer de loopgraven in te marcheren). De ex-soldaten werkten jaren lang als paarden, en vertrouwden op de belofte van de overheid om de infrastructuur te verbeteren. Ze rooiden de bomen, om het land enigszins bruikbaar te maken, met als gevolg dat de bodem wegspoelde en overstromingen elkaar opvolgden. Tegen de tijd dat de beloofde infrastructuur (lees - deze brug) eindelijk af was, waren er nog maar 3 soldaten over, zo arm als kerkratten, in de steek gelaten door vrouw en kinderen, en waren er nog steeds geen wegen naar het achterland. Spijtig voor die soldaten, maar gelukkig voor ons, want zo hadden we tenminste een uitstapje met een mooi uitzicht. Die soldaten hadden gewoon een bungy-jumping business moeten beginnen in plaats van al die bomen te rooien. Toch.