El Salvador - Grote mond, klein hartje
- Andrea
- 25 mei 2017
- 4 minuten om te lezen

El Salvador heeft een PR probleem, schrijf de Lonely Planet, want het is een reuze leuk land maar omdat iedereen er wordt vermoord, ligt het toerisme een beetje op z’n gat. Nu laten wij ons altijd graag zelf overtuigen van dergelijke misstanden, dus togen we naar El Salvador. We namen een boot vanaf regenachtig Potosí, het uiterste puntje van Nicaragua, en zetten rechtstreeks koers naar La Union, El Salvador. Zodoende konden we Honduras overslaan, want reizen door Honduras is natuurlijk veel te gevaarlijk.
El Salvador bleek een super charmant land met heel veel aardige mensen, die hartstikke blij waren dat er toeristen waren die het gevaar trotseerden, om hun land te vereren met een bezoek. Dat gevaar was zichtbaar vanaf onze eerste bestemming, het idyllische Tortugua Verde. Een Amerikaanse hippie is daar 6 jaar geleden begonnen met een schildpadden-help-centrum annex eco-beach-resort. OK, dat klinkt niet echt heel dreigend, maar dat komt nog. La Tortugua Verde is sinds haar oprichting uitgegroeid tot een fenomeen: het hele dorp El Cuco vindt er zijn emplooi, en de beter bedeelde Salvadoreño’s komen er hun weekend vieren. We kwamen aan op zaterdag, en vonden een noviteit: een heel relaxed beach resort, maar vrijwel geheel Gringo-vrij. Met een piña colada in de hand namen we de omgeving eens goed in ons op: Salvadoreños van alle leeftijden waren hun verjaardag aan het vieren, emmers met bier werden het strand op gesleept, en elke hangmat was bezet met minimaal twee corpulente tieners. Mensen gekleed in trainingspakken liepen de zee tot hun knieën in om wat af te koelen, terwijl de surfborden verhuurder lijdzaam toezag: de meeste Latijns-Amerikanen kunnen niet zwemmen, en zeker niet surfen. Kleine kindjes zaten de twee huis-pelikanen achterna, maar die wisten daar ondanks hun handicap (ze misten elk een vleugel) wel raad mee: Ze draaiden zich om, en waggelden vervolgens luid klepperend de kinderen achterna. Daarna verjoegen de pelikanen de mensen die onder de strand-douche stonden, om zelf even lekker af te koelen. Dit alles werd begeleid door een luide Regeaton beat, met op de achtergrond een aantal televisieschermen met een voetbalwedstrijd. Je zult denken, dat klinkt allemaal heel luidruchtig, maar tamelijk onschuldig. En dat was het ook, ware het niet dat temidden van dit vrolijke schouwspel een stuk of vijf militairen met enorme mitrailleurs door het zand aan het patrouilleren waren, dwars door het feestgedruis. Nu hadden we bij binnenkomst al wel de ‘normale’ bewapende beveiligers gezien. Niet met zo’n laf Hollands dienstwapen natuurlijk, maar een dikke gun met afgezaagde loop. Die militairen waren echter nieuw. Toch was de sfeer goed en niet bedreigend - het zal aan de Regeaton hebben gelegen (Voor wie niet weet wat Regaeton is kan hier z’n lol op).
Ondanks dat ik niet wilde surfen omdat ik nog steeds een beetje schichtig was in verband met het incident met de rog, bleven we 5 dagen hangen op het strand en deden we helemaal niets. Waarbij opgemerkt moet worden dat het na het weekend een stuk rustiger was, zowel qua locals als qua militairen.
We besloten door te reizen naar het westen, waar vredige dorpjes, voedselfestivals en vulkanen op ons wachtten. Maar, eerst wilden we even kijken in de hoofdstad, San Salvador. Dat leek op dat moment nog een goed idee, maar nadat we gezien hadden dat zelfs de onderbroekenwinkels minimaal 2 zwaar bewapende beveiligers hadden, besloten we om het maar bij 1 nachtje te laten. (en ook omdat Arjan dacht dat we gevolgd werden door een enge man). We hadden nog net tijd om het Antropologisch museum te bezoeken, en dat was best bijzonder: Een groot gedeelte van de tentoonstelling was gewijd aan het fenomeen ‘migratie’. Het museum durfde pijnlijk open te zijn over het feit dat El Salvador al decennia lang niet in staat is om haar burgers veiligheid, stabiliteit en een bestaansminimum te bieden. Het gevolg hiervan is dat het grootste export product al jaren lang… de Salvadoreños zelf zijn. El Salvador is het kleinste landje in Centraal Amerika, en heeft ongeveer 6 miljoen inwoners. Meer dan 20% van de bevolking leeft echter in een ander land. Alleen in de VS zijn er al bijna 1,4 miljoen, en daarmee zijn ze de grootste groep immigranten uit Central Amerika in de VS. Waar een klein land groot in kan zijn, zeggen wij Nederlanders dan, als we weer alle schaatsmedailles winnen. Nou, zo kan het dus ook.

Dat het een gevaarlijk land is, hadden we ondertussen dus wel door - maar ik blijf nu eenmaal een optimist en zie vooral ook de mooie dingen. Want, net als met terroristen, is het maar een klein deel van de bevolking dat het verpest voor de rest. En ‘de rest’ zijn vooral aardige, behulpzame en vrolijke mensen. Waar we ook gingen, het leek alsof iedereen samenzwoer om te zorgen dat we de juiste bus, winkel of vulkaan vonden. We gingen voor een kwartje met de bus naar Tazumal, een Maya ruïne, waar een mevrouw en haar dochter ons tot de deur begeleidden en we gebakken varkensvel met yuka puree aten (voor de liefhebber).
We beklommen de vulkaan Santa Ana (filmpje hier en hier), met een knalgroen kratermeer dat kookte en gele zwaveldampen uitstootte. Er ging een gids mee, en een politie agent voor de veiligheid. Omdat de bus pas uren later zou gaan, gingen we liftend met 9 (!) personen terug naar de stad. Binnen 30 seconden stopte er een vrachtwagen die ons de eerste helft van de rit meenam. Op de splitsing waar hij ons achterliet, stopte al na een minuut een pick up truck met 2 vrouwen, die ons meenamen naar het volgende punt. Wat nou gevaarlijk. We hingen een dagje bij het meer, en nog een paar dagen bij het hostel om te genieten van de goeie koffie en de fijne gesprekken. Bovendien moest de was gedaan en voetbal gekeken. Zo bleven we een paar dagen hangen in Santa Ana, en voelden ons echte locals. Wat konden we anders doen, dan El Salvador in ons hart sluiten.

